Vaccinatie
De vaccinatierichtlijnen zijn gebaseerd op het bereiken en handhaven van populatie-immuniteit.
Samenvatting
- Serologische testen worden bij correcte toepassing betrouwbaar geacht voor de praktijk.
- Pensions mogen een positieve titerbepaling accepteren in plats van vaccinatie.
- Bij pups verdient een goede basisvaccinatie de voorkeur boven titerbepalingen: minimaal drievoudige vaccinatie plus een boostervaccinatie op zes tot twaalf maanden leeftijd.
- Jaarlijks vaccineren blijft nodig voor leptospirose (hond). En natuurlijk is er dan ook de gezondheidscontrole van uw dier.
- Voor de individuele volwassen hond kan een titerbepaling voor CPV, CDV en CAV een alternatief voor vaccineren zijn.
- Als de laatste vaccinatie plaatsvindt op 16 weken leeftijd, kan op één jaar leeftijd een titerbepaling worden uitgevoerd om te bepalen of een boostervaccinatie nodig is. Daarna is het advies om jaarlijks te hertesten.
Bij een positieve titer dient dezelfde beschermingsduur aangehouden te worden als bij vaccineren, (mits er een volledige basisvaccinatie werd gegeven). Voor de meeste virale vaccins bij hond en kat is dat een periode van drie jaar. Na twee termijnen van drie jaar is op dit moment jaarlijks hertesten het advies. Titreren staat garant voor een minimale afweer, niet altijd voor een optimale afweer.
Veel informatie over vaccineren kunt u ook vinden op de website van het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (licg.nl).
Wat is vaccineren?
Vaccineren is het dier stimuleren om zelf antistoffen (afweer) te maken tegen bepaalde ziekteverwekkers. Er wordt een ziekteverwekker ingespoten (bijvoorbeeld een dood virus) waarop het lichaam reageert door antistoffen te maken. Wanneer uw huisdier dan in contact komt met het virus herkent het lichaam dit als virus en kan het meteen grote hoeveelheden afweerstoffen aanmaken. Er treedt dus wel een kleine infectie op, maar deze wordt snel de das om gedaan.
Het belang van vaccinatie zit vooral in de herd immunity (populatie-immuniteit): hoe meer dieren in een groep zijn gevaccineerd, hoe minder kans een ziekteverwekker krijgt om zich te verspreiden. Dieren die niet beschermd zijn (bijvoorbeeld doordat het vaccin bij hun niet werkt, of als ze door ziekte niet gevaccineerd kunnen worden), lopen dan ook minder kans om ziek te worden.
Momenteel is ongeveer 50% van de honden en 30% van de katten gevaccineerd. Het percentage van de populatie dat gevaccineerd moet zijn voor voldoende herd immunity verschilt per ziekte (o.a. variatie in besmettelijkheid). Algemeen wordt er vanuit gegaan dat er 67% vaccinatiegraad nodig is voor voldoende populatie-immuniteit.
Waartegen vaccineren?
We kunnen vaccineren tegen ziektes veroorzaakt door virussen en bacteriën. We vaccineren alleen tegen ziekteverwekkers die ernstige ziekte of sterfte veroorzaken, of die het dier gevoelig maken voor andere ziekteverwekkers. Dankzij vaccinaties zien we sommige ziektes nog maar zelden in Nederland, zoals bijvoorbeeld hondenziekte en hondsdolheid. Stoppen met vaccineren kan echter wel weer uitbraken veroorzaken, onder andere doordat deze ziektes in andere landen wel voorkomen en er veel wordt gereisd met dieren.
Bij honden vaccineren we standaard tegen hondenziekte (distemper), besmettelijke leverziekte (hepatitis), parvovirus en ziekte van Weil (leptospirose). Indien nodig kunnen we ook vaccineren tegen hondsdolheid (rabiës) en kennelhoest (Bordetella, parainfluenza).
Er bestaan nog meer vaccinaties, zoals bijvoorbeeld tegen herpesvirus of lyme. Deze worden enkel in specifieke situaties gebruikt.
Vaccineren bij volwassen dieren
Volwassen honden moeten in ieder geval jaarlijks gevaccineerd worden tegen de ziekte van Weil. Dit is een vaccin tegen een bacterie en geeft daardoor slechts korte immuniteit; bovendien is er een redelijk hoog infectierisico in Nederland door de waterrijke omgeving, de ziekte is vrij ernstig en besmettelijk voor de mens. De vaccinatie tegen de virussen (hondenziekte, hepatitis en parvovirus) is geregistreerd voor drie jaar, omdat we weten dat dit de minimale werkzaamheidsduur is voor de meeste honden. Inmiddels is ook bekend dat voor veel honden de werkzaamheid langer is, iets wat we kunnen aantonen met een titerbepaling (daarover later meer).
Kennelhoest
Mocht uw hond af en toe naar een pension gaan, dan wordt er vaak geëist dat de hond tegen kennelhoest is geënt. Deze enting kan via een injectie of als een druppel in de neus gegeven worden. Het voordeel van de druppelenting is een grotere lokale weerstand wanneer het virus op de slijmvliezen komt.
Rabiës
Wanneer u uw hond mee wilt nemen naar het buitenland is het verplicht om tegen rabiës, ofwel hondsdolheid te vaccineren. Deze vaccinatie moet minimaal een maand voor vertrek worden gegeven. Dus zorg dat u er op tijd bij bent!
Voor de landen van de EU zijn drie dingen belangrijk: uw dier moet geënt zijn tegen rabiës, u moet een EU-dierenpaspoort hebben en uw dier moet gechipt zijn. In het buitenland komen ziektes en parasieten voor waar u uw dier tegen moet beschermen.
Vaccineren bij pups
Als het moederdier goed gevaccineerd is, krijgen de pups via de eerste moedermelk (biest) antistoffen binnen (mits er voldoende wordt opgenomen in de eerste 36 uur na de geboorte). Deze antistoffen beschermen de jongen de eerste weken tegen infecties met deze virussen. Bij een goed gevaccineerd moederdier en goede opname kan deze bescherming zelfs tot 20 weken aanwezig blijven. Als een dekking gepland wordt, is het het beste om het moederdier hiervoor nog te boosteren om maximale maternale immuniteit te verkrijgen.
De immuunrespons tegen parvovirus na vaccinatie op zes weken is 63,1%, op acht weken 65,9%, op twaalf weken 92,2% en op zestien weken 99,4% (gemiddeld). Daarom is het advies van de WSAVA (World Small Animal Veterinary Association) om pups en kittens voor het eerst te vaccineren op zes tot acht weken (kittens tot negen weken) en dan elke twee tot vier weken tot ze zestien weken of ouder zijn (bijvoorbeeld zes, tien, veertien en achttien weken, of acht, twaalf en zestien weken).
Uitzondering: bij beroepsfokkers is het verplicht dat pups gevaccineerd worden tegen hondenziekte voor zeven weken leeftijd of zeven dagen voor ze naar een nieuwe eigenaar gaan.
Dit schema houdt rekening met de immunity gap: een gevoelige periode voor pups waarin de maternale antistoffen niet meer beschermen tegen ziekte, maar wel het aanslaan van het vaccin tegengaan. Bij slecht gevaccineerde moederdieren begint deze gap bij pups vroeger, bij goed gevaccineerde dieren later. Hiermee wordt in het standaard-schema rekening gehouden, maar dit verschilt uiteraard per dier. Daarom willen sommige fokkers bij pups titerbepalingen doen om het ideale moment van vaccineren vast te stellen.
Op één jaar leeftijd krijgen pups weer de cocktail. Dit is een historisch gegeven, we weten inmiddels dat de immuniteit volwassen is vanaf 6 maanden leeftijd. Deze enting kan dus tussen zes en twaalf maanden leeftijd gegeven worden. Na deze vaccinatie is de ‘basisvaccinatie’ compleet.
Titerbepaling
Om te weten of een dier voldoende beschermd is tegen bepaalde ziekteverwekkers kunnen we in het bloed de aanwezige antistoffen meten (titer bepalen). Voor honden kunnen we dit op de praktijk testen met de Vaccicheck voor hondenziekte, hepatitis en parvovirus. Voor de rabiës-vaccinatie is een titerbepaling verplicht als een dier mee gaat naar bijvoorbeeld de Verenigde Staten.
Titerbepaling is niet mogelijk voor leptospirose (hond). Het is dus belangrijk dat dieren hier jaarlijks voor gevaccineerd blijven worden.
De titerbepaling wordt in steeds meer praktijken aangeboden, maar er zijn nog veel zaken onduidelijk. Recent zijn fabrikanten van vaccins, onderzoekers, practici en overheid na een overleg tot een consensus gekomen over het serologisch testen.
Een paar punten uit de consensus:
Een afwezige of verlaagde antilichaamtiter betekent niet altijd dat er geen of onvoldoende immuniteit is; er is mogelijk wel celgebonden afweer aanwezig en er zijn na vaccinatie geheugencellen geactiveerd die snel weer antilichamen kunnen gaan produceren als er een infectie optreedt.
Bijwerkingen van vaccins komen zelden voor, in totaal 0,004% bij honden en 0,005% bij katten. [Dit hoeft dus geen reden te zijn om bij alle dieren te gaan testen.]
Er is een correlatie tussen de aanwezigheid van neutraliserende antilichamen en beschermende immuniteit. De hoogte van de titer is wel slechts een momentopname en geen maat voor de beschermingsduur; er kan dus geen harde garantie worden gegeven over de beschermingsduur na een positieve titer. De WSAVA Richtlijn geeft momenteel echter aan dat bij volwassen gevaccineerde dieren met een aangetoonde voldoende bescherming door serologisch onderzoek de test pas na drie jaar weer herhaald hoeft te worden.
Het gebruik van testen bij jonge pups om een optimaal vaccinatietijdstip te bepalen heeft nadelen: door sterke individuele variatie dienen alle dieren in een nest iedere twee tot drie weken getest te worden, dit betekent dus regelmatig bloedprikken (welzijn?), bovendien kan het risico op infecties toenemen omdat dieren mogelijk langer dan noodzakelijk in een fase van onvoldoende immuniteit verblijven (immunity gap).
Er is nog onvoldoende informatie over de beschermingsduur van pups die alleen de pupentingen tot twaalf of zestien weken hebben gekregen en bij testen op één jarige leeftijd (moment van hervaccinatie) nog voldoende hoge titers hebben. Daarom is het advies om deze honden jaarlijks te hertesten. Indien er wel een boostervaccinatie tussen de zes en twaalf maanden is gegeven, is driejaarlijks hertesten mogelijk op het tijdstip van de hervaccinatie.
De on-site test [b.v. vaccicheck] is bedoeld voor het vaststellen van een voldoende bescherming op tijdstip van beoogde hervaccinatie en niet voor het bepalen van een vaccinatie interval. Aangezien bij honden antilichamen langer persisteren dan drie jaar, kan een tweede termijn van drie jaar worden gehanteerd voor hertesten. Een derde periode van drie jaar is vooralsnog door het ontbreken van evidence-based gegevens uit veldstudies niet te verantwoorden en kan risico’s met zich meebrengen voor de groepsimmuniteit. Een jaarlijkse titerbepaling is dan het advies. Dit is ook te overwegen bij dieren ouder dan tien jaar in verband met mogelijke verminderde activiteit van het afweersysteem.
Honden die in een pension verblijven, moeten volgens de wet gevaccineerd worden tegen parvo, distemper en HCC. Katten tegen kattenziekte en niesziekte (feline herpes- en calicivirus). Pensions mogen er tegenwoordig voor kiezen om een positieve titerbepaling te accepteren in plaats van een vaccinatie.
Er wordt soms als argument voor titerbepaling gesteld dat een boostervaccinatie zinloos is bij voldoende antistoffen, omdat de antistoffen de vaccinatie zouden ‘wegvangen’. Dit is echter niet waar. Na vaccinatie zijn er naast antistoffen namelijk ook geheugencellen; deze worden na een booster extra gestimuleerd om meer antistoffen te maken. We zien het regelmatig in de praktijk bij de hondsdolheid-vaccinatie: een dier wordt getest in verband met een reis naar het buitenland en heeft een beschermende titer die echter te laag is volgens de wettelijke eis. Na een hervaccinatie (booster) bepalen we de titer opnieuw: deze is dan sterk verhoogd (en het dier mag mee op reis).
Aangezien we voor een titerbepaling toch al bloed afnemen, kunnen we bij oudere honden de titerbepaling combineren met het geriatrische onderzoek. We controleren dan onder andere op suikerziekte, nier- en leverproblemen.